Het vroege christendom in relatie tot de staat

Vóór het einde van de 1e eeuw erkenden de Romeinse autoriteiten het christendom als een religie die los staat van het jodendom. Het onderscheid, dat misschien al in de praktijk werd gemaakt ten tijde van de Grote Brand van Rome in het jaar 64, kreeg de officiële status van keizer Nerva rond het jaar 98 door christenen vrijstelling te verlenen van het betalen van de Fiscus Iudaicus, de jaarlijkse belasting op de Joden.. Plinius de Jongere, toen hij in 103 de propraetor in Bithynië was, gaat er in zijn brieven aan Trajanus van uit dat christenen de belasting niet betalen, dat zij geen joden zijn.

Aangezien het betalen van belasting een van de manieren was geweest waarop joden hun goede wil en loyaliteit jegens het rijk toonden, moesten christenen onderhandelen over hun eigen alternatieven voor deelname aan de keizerlijke sekte. Hun weigering om de Romeinse goden te aanbidden of de keizer als goddelijk eerbetoon te brengen, leidde soms tot vervolging en martelaarschap. Kerkvader Tertullianus probeerde bijvoorbeeld te beargumenteren dat het christendom niet inherent verraad was en dat christenen hun eigen vorm van gebed konden uitspreken voor het welzijn van de keizer.

Afbeelding 215B | Monogram van Christus (de Chi Rho) op een plaquette van een sarcofaag, 4e eeuw na Christus, marmer, Musei Vaticani, tentoongesteld in een tijdelijke tentoonstelling in het Colosseum in Rome, Italië | Gebruiker: Jebulon / Openbaar domein

Afbeelding 215B | Monogram van Christus (de Chi Rho) op een plaquette van een sarcofaag, 4e eeuw na Christus, marmer, Musei Vaticani, tentoongesteld in een tijdelijke tentoonstelling in het Colosseum in Rome, Italië | Gebruiker: Jebulon / Openbaar domein

Auteur : Stephen Baskolan

Referenties:

Geschiedenis en uitbreiding van het christendom van zijn oorsprong tot de 5e eeuw

Christendom in de late oudheid en het Midden-Oosten

Reacties